'Ik vlijde me neer op de bank en bleef daar met gesloten ogen een hele tijd liggen zonder ergens aan te denken. In die dagen vond ik het niet zo moeilijk om nergens aan te denken. Om nergens aan te denken hoef je alleen maar een klein beetje aan van alles te denken. Aan van alles een klein beetje, en dat laat je dan los in de ruimte om je heen.'
[Haruki Murakami, De opwindvogelkronieken, p. 267]