'Met zijn bruingerookte nicotinevingers schoof hij de cd in de gleuf en daar jankte op volle sterkte het verloren gewaande vaderland genaamd Texas onze cabine binnen.
Helaas reden we zelf de andere kant op, richting de rookpluimen van de zwartgeblakerde industriegebieden waarmee de Duitsers hun vreemdelingen dachten te moeten verwelkomen.
"Ergens doet mij het Ruhrgebied altijd aan Detroit denken," mijmerde J. Kessels eeuwig optimistisch, al zag hij de up there in Michigan gefabriceerde negermuziek ('neukmuziek') niet zo zitten. De brothers waren volgens hem hun gevoel voor de blues een beetje kwijtgeraakt, daarvoor moest je tegenwoordig toch echt in Nashville, Tennessee of Austin, Texas zijn, waar de jongens nog wisten wat het was om te verlangen naar iets wat je toch nooit kreeg en dat dan te gaan zitten missen in een bar die op het punt stond te gaan sluiten.
Dough Sam was er overigens zo eentje die dan altijd nog een tent wist te vinden die wél open was. De situatie was natuurlijk hopeloos, maar je kon altijd proberen om er nog iets bij te drinken te krijgen. En hopla, daar ging weer een vers besteld biertje het dankbare keelgat in.
Het idee dat er daarginds in Texas, hoe laat het ook was, altijd nog iets open moest zijn, stelde J. Kessels op een of andere manier gerust.'
[P.F. Thomése, J. Kessels: The novel, p. 30-31]