‘Heel Zen, waarvan de haiku slechts een literaire trek is, verschijnt zo als een gigantische praktijk die de taal moet stilzetten, om de speciale innerlijke zender in ons die voortdurend aan het uitzenden is, tot in onze slaap toe (…) stuk te slaan, om het onbedwingbaar gebabbel van de ziel leeg te laten lopen, tot zwijgen te brengen, op te drogen; wat men in zen satori noemt en wat Westerlingen slechts kunnen vertalen in vagelijk Christelijke termen (verlichting, openbaring, intuïtie) is slechts een panische suspense van de taal (…); en als deze staat van taalloosheid een bevrijding is, komt dat omdat in de boeddhistische ervaring de woekering van het ‘nadenken’ (de gedachte van de gedachte), of, als je dat verkiest, het oneindig aanvullen met extra betekenissen – een cirkel waarvan de taal zelf archief en voorbeeld is – wordt gezien als een blokkade: het is daarentegen de afschaffing van de achteraffe gedachte die de vicieuse cirkel van de taal doorbreekt. Zulke ervaringen hebben, zo lijkt het, niet tot taak de taal onder de mystieke stilte van het onzegbare te verpletteren, maar willen haar matigen, de verbale draaitol stilzetten, omdat die in zijn wenteling het obsederende spel van de symbolische substituties meeneemt. ‘
[Roland Barthes, ‘Het ontdoen van de zin’ in: Het rijk van de tekens, p. 76-78]